Weer buiten. De frisse april wind waaide niet meer. Hiervoor in de plaats was de witte mei wind gekomen.Wind uit warme landen, met resten woestijnzand en blanke bloesem, waarvan de geur af en toe langs kwam waaien. Bij tijd en wijlen stoof de bloesemsneeuw met honderden fragmenten wit tegelijk om een straathoek, opgezweept door valse wind . Plakte vast aan ogen, wurmde zich door kieren van tassen.In de etalageruiten bekeek ze zichzelf, haar silhouet liep volgzaam met haar mee. Af en toe stopte ze om te zien of haar silhouet oplettend was.Deze nam soms een stap te veel. Een dunne zijden rok wapperde onder een zwarte halflange jas vandaan. Zwarte schoenen met over de wreef een smal bandje. Jubeltenen in een te strakke voorkant gepropt. Ze keek naar de reclamefoto’s waarop de april ogen van de modemannen wiegden in de wind. Stond stil voor een etalage. De etaleuse was bezig met het doorknippen van een aantal nylon draden. Ze keek om het hoekje, Hoi, gooi je’m weg? ,die poster? Ja, antwoordde de verkoopster, de zomerse mannen komen nu weer hè ? De april mannen zijn te koud voor deze tijd van het jaar.
Mag ik’m dan ? Ja hoor, best, wat ga je ermee doen? Ze had geen idee, gewoon, zonde om weg te gooien, frisse april ogen.
Ze rolde haar april man op en stopte hem in haar tas. Naast de blanke bloesem die zich al een plaast had toegeëigend